Het tweede deel van de roadtrip was aanzienlijk langer. Van Dallas, Texas was het de bedoeling om zo ver mogelijk te raken, en bij voorkeur ergens in Iowa terecht te komen. Eerst deden we Oklahoma aan. Niet zoveel bijzonders: veel rollende heuvels en Indianenreservaten met casino’s, maar dat was het wel zo’n beetje. Niet eens een lepel kunnen scoren voor Ursula’s theelepelverzameling!
Maar gelukkig, het kan altijd saaier: Kansas was verschrikkelijk treurig. Een en al vlak land, niks bijzonders te zien en het ene dorpje leek nog achterlijker dan het andere. Rond acht uur ‘s avonds kregen we honger en besloten we te stoppen in Ottawa, Kansas—een klein stadje, zowaar voorzien van een universiteit, maar waar de meest happening eettent de lokale Applebee’s was. Voor degenen die net iets minder bekend zijn met Applebee’s: vergelijk het met Van der Valk, maar dan in het klein, en net iets kneuteriger. De plaatselijke grillroom misschien? Hoe dan ook: het was een beetje jammer.
Het was er overigens ook nogal conservatief: mijn achterbuurman die groene thee bestelde werd met een blik vol ongeloof aangekeken, en toen dezelfde serveerster ons eten kwam uitserveren werd er heel raar gekeken toen de salade voor mij en de kipschotel voor Ursula bestemd bleek te zijn. Je kon ‘r horen denken over de manieren van die ‘rare stedelingen’, haha. Verder was deze Applebee’s overigens een volledig geoutilleerd altaar ter ere van lokale football-held Steve Grogan. Er stond nog net geen life sized pop van ‘m, maar ’t scheelde niet veel…
Na het eten was het op naar het volgende reisdoel: Iowa. Maar daarvoor moesten we wel eerst door Missouri, en toen het donker werd begon de ellende. Of nou ja, ellende: het begon nogal te stormen. En te regenen. Hard regenen.
In combinatie met werkzaamheden aan de weg die de keurige vierbaansweg had gereduceerd tot een enigszins gevaarlijke tweebaansweg, besloten we om na 75 mijl door de regen geploeterd te hebben toch maar te stoppen. Cameron, Missouri werd tot pleisterplaats gebombardeerd en na een aantal net-iets-te-scharrige motels te zijn gepasseerd, kwamen we uiteindelijk een Super8 motel tegen. Keurig nette kamer, slechts één kakkerlak en prima bedden. En Douwe Egbertskoffie, gek genoeg.
Lekker uitgerust de volgende ochtend na een snel ontbijt de weg weer op gegaan, want we hadden het een en ander in te halen. We reden al snel Iowa binnen en ook hier hadden we niet meteen geluk met het vinden van een lepeltje: het Amish Visitor Information Center had allerhande kneuterige snuisterijen, maar geen lepeltjes.
Wel een volledig nagebouwde Amish paardekar, zelfgemaakte quilts van driedubbeldoorgehaalde schapenharen—maar geen lepeltje. Aangezien lepelgate ons nu grondig begon te frustreren en we het niet over ons hart konden verkrijgen om Iowa lepelloos te verlaten, besloten we van de nood een deugd te maken en in Des Moines, de hoofdstad van de staat, de weg af te gaan. Dat het een hoofdstad is zou je overigens niet zeggen: het was meer een soort van plattelandsversie van Amstelveen—alles bij elkaar was het volgens mij niet veel groter. Maar geheel in Amerikaanse traditie was de State Capitol natuurlijk buitenproportioneel groot en glimmend: deze had een gouden koepel. Kijk, da’s nou iets waar de Iowans trots op kunnen zijn, niewaar?
In de Capitol vonden we uiteindelijk waar we naar op zoek waren: het zo felbegeerde lepeltje. (Dit overigens nadat we het eerst hadden geprobeerd bij het Iowa Historic Museum, alwaar een blinde mevrouw ons vertelde dat de museumwinkel toch echt gesloten was. Er stond in de hal van het museum zo’n voorzetbord met gaten erin om foto’s mee te maken, en ik kon mezelf maar net inhouden om te vragen of ze misschien even een foto van ons wilde maken…)
Anyhoo: gewapend met lepel was het terug naar de auto, waar we wat PB&J’s smeerden en de weg weer op gingen: we moesten immers nog dezelfde middag in Minneapolis aankomen. En dat ging nog best vlot, door Iowa was het namelijk vooral een kwestie van een vrijwel kaarsrechte weg volgen. Ondanks dat was het landschap minder dodelijk saai dan dat van Kansas—waar Iowa die slechte reputatie mee heeft gekregen snap ik ook niet precies…
Rond een uur of vier kwamen we uiteindelijk in Minneapolis aan. We waren enigszins verbaasd om te zien dat op het bord bij de stadsgrens stond dat de stad maar zo’n 300.000 inwoners had (wederom: erg weinig voor een hoofdstad van een staat, is maar twee keer zo groot als Tilburg!), maar eenmaal de stad binnen zag het er toch allemaal wel mooi uit. Erg groen, vooral—dat viel meteen op. Hoe dan ook, om iets na vieren stonden we bij mijn tijdelijke huisbazen op de stoep: een houten, turquoise geschilderd huis aan Edmund Boulevard, vlak naast de rivier de Mississippi.
Dat de komende uren, dagen en weken heel speciaal zouden worden, kon ik toen nog niet weten…
Leave a Reply